terug naar vorig scherm

Het rampzalige jaar 1793


1793 was een slecht jaar voor onze streek en meer bepaald onze gemeente. Franse en Oostenrijkse overheersing wisselden elkaar in een snel tempo af en dit ging gepaard met oorlogen, plunderingen en meer van dat fraais. Vooraleer een beeld te schetsen van dat jaar gaan we terug tot 6 november van het voorgaande jaar 1792. Op die dag verslaan de Fransen onder leiding van generaal Dumouriez de Oostenrijkers te Jemappes. In de daaropvolgende dagen worden grote delen van het Belgisch grondgebied door Franse troepen bezet. Veurne-Ambacht wordt door de Oostenrijkers verlaten op 14 november. De Fransen nemen hun plaats in. Op 10 november doen de Fransen een “Proclamation” dat ze niet zinnens zijn zich te bemoeien met het plaatselijk bestuur maar dat ze enkel de oude waarden willen herstellen. Dit is met een korreltje zout te nemen want op 15 december vaardigen ze een dekreet uit dat de annexatie van de Nederlanden bij Frankrijk inhoudt.

Zo breekt het jaar 1793 aan waarin pastoor Caestryck in Pervijze 119 gezinnen telt en in Sint Catharina Capelle 79. Pervijze heeft 393 communicanten en Sint Catharina Capelle 234. In Pervijze zijn er 196 kinderen en in Sint Catharina Capelle 95. De totale bevolking telt ongeveer 900 inwoners.

Op 1 februari breekt oorlog uit tussen Frankrijk enerzijds en de Nederlanden en Oostenrijk anderzijds. Op 17 maart moeten de Fransen ten voordele van de Oostenrijkse troepen Veurne-Ambacht en dus ook Pervijze verlaten. De vergadering van hoofdman en raadsleden te Pervijze van 27 maart legt er de nadruk op dat de Fransen “vele abuysen ende extravagantien” zouden kunnen doen in de parochie. Hoofdman Pieter Vereecke, landbouwer van het Blauwhuis, krijgt de opdracht van zoveel wachten uit te zetten als hijzelf nodig acht. Ondertussen worden de Franse magistraten afgezet en wordt het Oostenrijks regime hersteld.

Op 9 april vergezelt Pervijzenaar Pieter Ryckewaert een “detachement Oostenrijksche hussaeren” naar Lampernisse om er de Franse soldaten te verjagen. Carolus Provoost, herbergier van de Zwaan, staat in voor het onderhoud van de wacht “als de Franschen dese landen geevacueert hebben”.

Het blijft iets rustiger tot eind mei maar op 31 mei beschieten de Fransen Veurne. De Oostenrijkers moeten de stad prijsgeven waarna de Fransen de stad binnentrekken en alle burgerhuizen plunderen. Reeds daags nadien op 1 juni zijn de Keizerlijke Oostenrijkse Huzaren en de Hollanders terug in Veurne. De Fransen die zich nu definitief moeten terugtrekken, krijgen op 21 augustus een aanval op Bergues en Duinkerke te verduren door Engelse troepen die beide steden met veel machtsvertoon willen veroveren. Na een zware strijd met grote verliezen worden ze echter op 24 augustus teruggedreven. De krijgskansen lijken opnieuw te keren in het voordeel van de Fransen want op 15 september veroveren ze opnieuw Veurne en roven ze alle Engelse magazijnen leeg.

Pervijze blijft nog buiten schot en in Engelse handen want op 24 september beveelt generaal Brady dat Pervijze in de magazijnen van Diksmuide 1500 bundels stro moet leveren van 10 pond elk. De openbare aanbesteding wordt gedaan en Pieter Vereecke neemt aan ze te leveren tegen 17 pond parisies “van ieder hondert gleien”.

In de volgende dagen moeten de Fransen opnieuw Veurne ontruimen. Op 22 oktober ‘s morgens beschieten ze Veurne van drie kanten en weten ze de stad opnieuw te veroveren. Om 2u30 in de namiddag beginnen ze de beschieting van Nieuwpoort. Deze belegering zal zeven dagen en nachten duren maar de Fransen zullen er niet in slagen Nieuwpoort in te nemen doordat de gouverneur van Nieuwpoort de sluizen laat openzetten zodat een hele oppervlakte onder water komt te staan. Dezelfde aktie zal ondernomen worden in 1914 om de Duitse troepen met succes te stoppen.

Terug echter naar 1793. In de nacht van 23 op 24 oktober wordt de Schoorbakkebrug in brand gestoken door Poolse legerbenden. Ze verlaten zo de Kasselrij Veurne en maken het de Fransen moeilijk om het Brugse Vrije binnen te dringen. Op 25 oktober arriveren de Fransen te Pervijze. Ze plunderen verschillende huizen gedurende ongeveer een uur en trekken dan naar Schoorbakke waar ze hun kamp opslaan. ‘s Anderendaags op zaterdag 26 oktober komen ze terug naar Pervijze-dorp en eisen logement. Alle huizen moeten worden geopend. De onbewoonde huizen van Pervijzenaars die gevlucht zijn over de IJzer worden zonder pardon opengebroken. Gedurende vier dagen, tot de woensdagmorgen 7u30 blijven ze te Pervijze en richten ze bij de meeste mensen schade aan. Veel goederen worden gestolen of verbrand. Hoornvee en kalveren worden gedood en in drie verschillende groepen meegevoerd naar Frankrijk. Bijna alle vetgemeste varkens worden eveneens gedood voor onmiddellijke consumptie ofwel om ook mee te voeren naar Frankrijk.

De meeste schade wordt geleden in de buurt van Schoorbakke waar het Franse kamp is opgeslagen. Van al de gewone mensen worden achtergelaten huishoudelijke zaken verbrand of meegenomen. Brandhout en dergelijke zijn in die tijd van het jaar natuurlijk fel begeerd. De landbouwers op Schoorbakke zullen zich deze bange dagen ook lang herinnerd hebben. Op het hof van Henricus Jansseune worden uit de schuur alle tarwe, hooi en bonen meegenomen. Er rest hem enkel nog een “schelfken sucrioen”. Het houtwerk van het wagenkot, een kinderkamer en het stal voor de kalveren is afgetrokken. Bij landbouwer/werkman Joannes Lamps wordt het hout van de schuur en het koeiestal afgetrokken. Van landbouwer Pieter Thieren worden ook verschillende zaken weggesleept. Zijn vruchten worden afgeslagen en het hout van zijn wagen, kasten en bedden kan ook dienen. Van Cornelis Borgonie worden veel van zijn vruchten en al het hooi gestolen. Zijn timmerman zegt dat de schade aan zijn schuur en stallingen meer dan 50 pond zal bedragen. Er is ook nog kleinere schade in huis aan kasten, bedden en tafels. Het ergste worden de landbouwers Engelbertus Scherpereel en Henricus Annijs getroffen. Hun beide hofsteden waren verlaten omdat ze gevlucht waren. De hoeve van de eerste wordt op zondagavond 27 oktober volledig platgebrand. De tweede hoeve ondergaat hetzelfde lot op woensdagmorgen 30 oktober met alle droge vruchten in “de scheure ende schelfhof, behalvens ‘t koeystal twelke van desen somer maer nieuwe gemaekt en was, tselve was gedekt in pannen ende stond van westen de scheure”.

De kerken van Oostkerke en Stuivekenskerke worden geplunderd maar deze van Pervijze en Sint Catharina Capelle blijven gespaard. De pastoor en de kapelaan van onze gemeente worden ook met rust gelaten en kunnen iedere dag in de kerk van Sint Catharina Capelle de mis opdragen.

Verder eisen de Fransen in die woelige dagen ook nog belastingen op aan de arme bevolking voor een bedrag van 6000 livres. De pastoor, baljuw Ghyselen en Pieter Vereecke, hoofdman van Pervijze, krijgen deze opdracht te vervullen wat hen zeer zwaar valt. Alle nog aanwezige inwoners worden op de hoogte gebracht. Velen zijn er niet meer want de meesten zijn met paarden, wagens, hoornvee en hun voornaamste meubelen gevlucht over de IJzer naar het Brugse Vrije. De enige nog aanwezige landbouwers zijn Benedictus Misselyn, Josephus Bolle en Jacobus Demolder als belastingsplichtigen van Pervijze. Voor Sint Catharina Capelle zijn dat Pieter Thieren, Franciscus Spyckynck en Louis Dewaeters van de hofstede het Kameroen te Oostkerke die ook gebruiker is van een hofstede gelegen naast en ten zuiden van de kerk van Sint Catharina Capelle. Deze personen zijn natuurlijk allerminst in staat de volledige som samen te krijgen en na rondgang bij alle inwoners die thuis gebleven zijn, hebben ze tenslotte 3870 livres samengekregen, dit van 34 personen. Daarvan wordt akte opgemaakt door generaal Gougelot die zijn logement heeft in het huis van pastoor Caestryck.

Al deze bijzonderheden komen uit het dagboek van een Pervijzenaar uit die tijd die verder nog aanstipt : “voorders zijn wij nu gekwolen met het waeter dat alle lege landen overstromen, veele menschen van hunne huysen, nochte hoven niet en komen, veele wegen die onbegaenelyk zijn, van menschen ende veele schoone saeylanden niet konden bezaeyden zijn, zoodat wij ten naesten soomer in groot perykel zijn van eenen ougst te zullen mogen opdoen”.

Na deze vier rampzalige dagen vertrekken de Fransen uit Pervijze maar de gevluchten vonden het waarschijnlijk nog niet veilig genoeg om onmiddellijk naar huis terug te keren, alhoewel enkelen niet ver weg waren gevlucht. Zo was het gezin van Franciscus Vandenbussche en Regina Danneel gevlucht naar Leke, want op 3 november werd er hun tweejarig dochtertje Anna Theresia begraven.

Pas op 21 november wordt onze streek gezuiverd van de Fransen maar daarmee was nog niet alle leed geleden want de vergadering van hoofdman en raadsleden van Pervijze van 3 december vermeldt nog het voortdurend aankomen en vertrekken van legerbenden en verschillende opeisingen van hooi, haver, stro, hout en andere brandstoffen.

Zo komen we aan het eind van het jaar 1793 waar de Pervijzenaars geen al te beste herinneringen aan zullen gehad hebben.