Ziekenverpleging aan de frontlijn
Elisabeth Knocker en Mairi Chisholm
Twee Britse verpleegsters, Elisabeth Knocker en Mairi Chisholm, kwamen te Pervijze aan tijdens de derde week van november 1914 om er een hulppost op te richten voor het verzorgen van de gewonde soldaten. Ze namen hun intrek in de kelders van de woning waar voor de oorlog burgemeester Constandt woonde en die nu bewoont wordt door de familie Demolder. Op nog geen 50 meter van de frontlijn en vlakbij het Duitse geschut oefenden ze er hun werk uit. Omstreeks 1984 is er nog een programma geweest op de Britse televisie waarin de jongste, Mairi Chisholm - die toen nog leefde - haar belevenissen in geuren en kleuren vertelde. Hier in het kort het verhaal van deze moedige verpleegsters.
Mrs. Knocker, die op 19 januari 1916 in het huwelijk zou treden met de Belgische piloot Harold de T’ Serclaes, heeft de oorlogsgruwel zelf van dichtbij meegemaakt. Nadat haar man kort na de wittebroodsweken stierf, keerde haar zoon Kenneth 25 jaar later niet terug van een luchtopdracht boven Duitsland. Persoonlijk leed heeft deze vrouw er echter nooit van kunnen weerhouden om aan het front zelf hulp te gaan verlenen. Ze was ervan overtuigd dat heel wat gewonden in shocktoestand overleden omdat zij te ver moesten vervoerd worden voor verpleging. Daarom opperde zij het idee om vlakbij de frontlijn een hulppost op te richten. De militairen van die tijd wilden haar echter in eerste instantie het vermetel plan niet laten uitvoeren. Elisabeth Knocker gaf echter niet op en kreeg tenslotte toch toestemming.
In Pervijze dat door de geweldige beschietingen van een dorpje veranderd was in een vormeloze hoop stenen met dode paarden, koeien en schapen tussen het puin, werd de eerste hulppost opgericht in de kelder van een huis dat nog tamelijk intact gebleven was. Op enkele meters van de loopgraven, die van het dorp een verdedigbare stelling moesten maken, installeerde Mrs. Knocker haar infirmerie, waar zij - bijgestaan door verpleegster Mairi Chisholm bijgenaamd “Gipsy” en twee soldaten - arbeid van onschatbare waarde zou verrichten.
Over de levensomstandigheden en de locatie van ‘the cellar house’ staat het volgende te lezen in ‘The cellar house of Pervyse’ :
“Gipsy was ervan overtuigd dat er geen enkel huis was waarin ze konden verblijven en ze had gelijk : maar er was een kelder – twee in feite – en in één van beide kelders werden de twee vriendinnen ondergebracht om er samen te leven en te slapen. Je bereikte de kelders langs een steile trap vanaf het vernielde gelijkvloers….
Het huis uiterst rechts kon de twee verpleegsters onderdak bieden
…Om een duidelijk zicht te hebben van Pervijze is het noodzakelijk om het dorp binnen te komen vanuit Veurne waar de weg verschillende bochten maakt en waarvan het laatste stuk rechtdoor loopt tot binnen het bereik van de Duitse beschietingen….
…Ieder huis langs de kant van de weg is beschadigd door de voortdurende bommenregen…
…Aan het einde van het dorp stond de kerk die oorspronkelijk een korte dikke torenspits had, maar de toren is ondertussen afgeschoten. Over die toren schreef wijlen Miss MacNaughtan : een vervallen kerk als een wachtpost met beide ogen uitgeschoten. Enkel een blind gezicht bleef over. Er waren grote gaten in de toren en het uurwerk was er afgevallen. Het kerkhof zag er uit alsof er een duivel de kruisen had omvergeworpen en de graven opgedolven….
…De twee kelders waren gelegen aan het einde van het dorp, het gevaarlijkste deel vlakbij het Duitse geschut. Water was er schaars en toen ze er de eerste keer kwamen moesten de twee water halen uit de sloot en zo is het waarschijnlijk wel waar dat ze water dronken dat kwam van het kerkhof waar de lichamen lagen van gesneuvelde Duitsers…
…In een rechte hoek ten opzichte van de hoofdstraat liggen de spoorweg en de straat van Nieuwpoort naar Diksmuide … en langs de spoorweg liggen de Belgische loopgraven die uitkijken over het overstroomde land erachter…
…De Veurnestraat stopt niet aan het einde van de linies maar loopt verder door in de overstroomde gebieden als een wijzende vinger… De Belgische voorposten liggen een heel eind verder…
De straatzijden zijn bezaaid met dode dieren. 27 koeien, 5 schapen, 8 varkens en 3 paarden konden geteld worden vooraleer de voorpost werd bereikt. Staand aan de Belgische zijde en kijkend vanop een observatiepost (= het stationsgebouw) over het water, leek het op een zee hier en daar onderbroken door eilandjes…
Het was daar dat de twee hun intrek namen in een vernield huis waar iedere ruit versplinterd was en de gaten in de muren gaapten. Een muffe geur van het stof van oude bakstenen en mortel overheersten alles. Er was geen comfort, geen beetje gezelligheid. Daar een nacht moeten slapen zou voor iedereen een kwelling zijn. Het licht was er altijd gedempt want de enige klaarte kwam van gaten in de vloer erboven. De kelder was ongeveer 10 voet (3 meter) bij ongeveer 12 voet (3,5 meter) en zo laag dat Gipsy, die niet groter is dan gemiddeld, nog juist recht kon staan. Mairi had natuurlijk meer plaats met haar kleinere gestalte en ook voor de meeste Belgische soldaten was de ruimte hoog genoeg.
Eerst maakten ze de plaats een beetje comfortabeler en werkbaarder. Buiten plaatsten ze de Union Jack en de Belgische en de Franse vlag en het duurde niet lang vooraleer de Schotse leeuw erbij werd gehangen.
… 'De loopgraven waren slechts 50 yards (= ongeveer 45 meter) ver en de mannen die op wacht hadden gestaan of die probeerden te slapen in hun ijzige kleine schuilplaatsen waren zeer dankbaar en begroetten de fantastische Engelse dames enthousiast terwijl ze hun kleine soeptassen uitstaken met hun stijve halfbevroren vingers…'
Mrs. Knocker schrijft verder :
‘Het had onophoudend geregend in de streek en alles was overstroomd. In onze kelder stond dertig centimeter water en hij was onbruikbaar. In het ander huis, dat wij ook ingericht hadden, gutste het water door het dak en we leefden in oliejekkers en rubberlaarzen bij ons werk. De mannen in de loopgraven stonden kniediep in het water en we kregen de handen vol met mensen die aan kramp, rheuma en neuritis leden. Onze moeilijkste patiënten waren de grote honden, die bij de machinegeweer-secties werden gebruikt. Van tijd tot tijd kwamen ze binnen met kogelwonden en als ze pijn hadden konden deze dieren echt kwaadaardig zijn. Er was een verschrikkelijke reeks hoofdwonden. Bij sommige mannen was de schedel weggeslagen en kon men de hersenen zien liggen. Dan legden we deze mannen al klaar om begraven te worden en verzamelden hun persoonlijke bezittingen om deze naar de familie te zenden.’
Door de lezingen die zij tijdens korte rustperiodes in Engeland hield om fondsen in te zamelen voor meer medische uitrusting, raakte verpleegser Knocker bekend als de “heldin van Pervijze”. Zelfs de Duitsers schenen haar te bewonderen. De verpleegster bracht het tot een eerder ongewone overeenkomst met de vijand. Indien zij zich in het niemandsland wou begeven om een gewonde te halen of een piloot, die tussen de linies gevallen was, zond zij eerst haar hondje naar de linies aan de overkant met een nota voor de bevelvoerende Duitse officier. Dan vuurden de Duitsers niet, maar het was overeengekomen dat de verpleegster haar sluier moest dragen en geen helm, die haar er als een soldaat zou hebben doen uitzien. Achter de linies bracht de moedige vrouw vaak gekwetsten weg op de duozit van haar motorfiets en aan het front zelf sleepte zij vaak samen met haar collega gewonden met hun volledige uitrusting door de modder in het met kuilen doorploegde niemandsland.
Later werd het te gevaarlijk in de kelders vlakbij de loopgraven en moesten beide verpleegsters tot tweemaal toe verder achteruit trekken, iets verder van de frontlinie in de Veurnestraat. In januari 1915 werden beide verpleegsters onderscheiden met de orde van Leopold II die hen door koning Albert persoonlijk werd opgespeld.
Over het algemeen was er weinig gelegenheid tot ontspanning. Het werk was uitputtend en toen mettertijd de dienst volledig georganiseerd scheen, kwam voor Elisabeth Knocker het einde. Het gebeurde op 17 maart 1918. De Duitsers waren bezig een geweldig bombardement voor te bereiden en iemand kwam haar verwittigen dat ze hun gasmaskers moesten opzetten. Mrs. Knocker vertelt zelf verder :
'Ik wekte Marie en riep Baker en Beaumont (twee helpende militairen). Juist toen deze uit hun slaapplaatsen kwamen, klonk een geweldige explosie en gas stroomde binnen. We begonnen haastig onze maskers op te zetten, maar we waren reeds volop aan het hoesten. Mijn hoofd duizelde en ik voelde me verschrikkelijk ziek...'
De verpleegsters werden in allerijl naar het hospitaal L'Océan in De Panne gebracht maar konden zich dat ternauwernood realiseren, omdat zij lagen te hoesten en naar adem te snakken midden een groep soldaten die er even ellendig aan toe waren als zij. Op bepaalde ogenblikken leek het de gewonden of hun longen uit hun lichaam zouden scheuren. De door gas besmette kleren werden afgerukt en de slachtoffers kregen dadelijk een injectie in de verpleeginrichting waar men door vroegere gasaanvallen al vertrouwd was geraakt met de behandeling. Elisabeth Knocker kwam de gasaanval te boven maar had wel een lange herstelperiode nodig. Haar frontcarriere was ten einde. Nooit berouwde ze zich echter de jaren in de loopgraven en de bombardementen, waarin zij zich met de soldaten één had gevoeld en hen naar best vermogen had geholpen.
In haar slotwoord schrijft Mrs. Knocker :
'Ik denk nog aan de infanteristen, die in het duister naar de voorste
lijnen stapten langs de met kraters bezaaide hoofdstraat van Pervijze.
Ik voel dan weer het medelijden en de woede, die toen mijn hart in mijn
keel deden kloppen. Zij waren zo verduldig en hulpeloos en bogen door
onder al hun uitrusting, maar mij scheen het op dat ogenblik dat zij
gebukt gingen onder de ondraaglijke last van de dwaasheden van
staatslieden.'